Sinds dieselgate lijkt het algemeen aanvaard dat benzinewagens gezonder zijn voor onze luchtkwaliteit, maar is dat wel zo?
Dertig jaar geleden was de dieselauto niet populair. Toen rond 1990 – naast turbo’s – directe injectie werd geïntroduceerd wonnen dieselwagens aan power en efficiëntie. Daardoor veroverden en domineerden ze in amper een decennium de hele Europese markt.
De directe injectie (DI) zorgde er echter voor dat diesels meer fijnstof gingen uitstoten. In de EU sterven per jaar maar liefst 406.000 mensen* vroegtijdig aan de gevolgen van luchtvervuiling. Dit is 10 keer meer dan het aantal dodelijke verkeersslachtoffers, dus fijnstof is een terechte bezorgdheid voor onze beleidmakers. Daarom werden nieuwe dieselmotoren, onder druk van de Euro 4 en 5 norm, in de afgelopen 15 jaar van roetfilters voorzien.
Directe injectie bij benzinemotoren
Het dieselgate schandaal, dat losbrak eind 2015, deed ons beseffen dat diesels ook mét roetfilters nog heel wat vuiligheid uitstoten. Daardoor ging – onder andere – de Belgische overheid dieselbrandstof zwaarder belasten, en ook de rijtaksen op dieselauto’s werden opgetrokken. De gevolgen waren al voelbaar in 2016; de verkoop van dieselwagens daalde met 6% en de benzinewagens wonnen 27% aan terrein (ten opzichte van 2015). Op het eerste zicht lijkt dit goed, want benzinemotoren zouden minder “vuil” zijn, maar het verhaal is genuanceerder dan dat.
Een klassieke benzinemotor is een matige fijnstof-uitstoter, maar onder druk van de CO2-normen, zoeken fabrikanten ook hier naar efficiëntie. De oplossing werd gevonden bij, jawel, directe injectie. Je kan benzinewagens met DI herkennen aan labels zoals bijvoorbeeld TSI, TFSI (VW), EcoBoost (Ford) of SkyActiv-G (Mazda). Bij BMW en Mercedes hebben zelfs alle benzinemotoren directe injectie. De laatste 5 jaar winnen ze dan ook in ijltempo aan marktaandeel: in 2015 had al 38% van de verkochte benzinewagens directe injectie.
Minder verbruik, meer fijnstof
Het voordeel van een DI-benzine is dat hij minder verbruikt, het nadeel is dat hij meer fijnstof uitstoot. Hoewel de massa aan fijnstof (PM) lager ligt dan bij vergelijkbare diesels, baren wetenschappers zich zorgen over het aantal fijnstofdeeltjes (PN) en over hun ultra kleine afmetingen.
De kleinste “DI-benzine” fijnstofdeeltjes zijn kleiner dan een virus, of zowat de grootte van een molecule. Daarnaast ligt het aantal fijnstofdeeltjes zeer hoog. Het staat nog niet vast wat de gezondheidsgevolgen zijn van deze twee factoren, maar de kans is groot dat bewezen wordt dat het nefaste consequenties heeft voor onze luchtwegen.
Door de opmars van benzinewagens, in het bijzonder met directe injectie, wordt verwacht dat deze categorie voertuigen in 2030 meer fijnstof zal uitstoten dan dieselwagens.
Twijfelachtige uitstootnormen
De Europese Commissie en de auto-industrie is zich hier van bewust. Momenteel ligt de PN-norm voor benzinewagens 10 keer hoger dan voor dieselwagens. Een benzine mag per km 1012 fijnstofdeeltjes uitstoten, een diesel maar 1011. In 2014 wou Europa die limiet gelijk trekken, maar de autosector kon een uitstel van drie jaar bekomen. Sinds september 2017 moeten nieuwe modellen aan de 1011-norm voldoen, vanaf september 2018 moeten alle nieuw verkochte wagens er aan voldoen.
Dé manier om een DI-benzine onder die norm te krijgen is de installatie van een roetfilter, net zoals bij diesels. Die filter verhoogt echter het verbruik, waardoor het effect van de directe injectie dus (deels) teniet wordt gedaan. Je kan je afvragen waarom fabrikanten niet opnieuw naar gewone benzinemotoren overstappen. De deeltjesuitstoot van een gewone benzinemotor zonder roetfilter, ligt immers rond hetzelfde niveau als dat van een DI-benzine mét roetfilter.
Eén ding staat vast: benzinemotoren verlossen ons niet van fijnstofuitstoot en de slechte luchtkwaliteit die daar het gevolg van is. Om dat probleem te tackelen moeten we evolueren richting elektrische en slimmere mobiliteit.
Wil je nieuws zoals dit onmiddellijk ontvangen via whatsapp, schrijf je dan in op onze groep.